Helene is het derde kind van de Humbergs. Zij woont in Velen met haar man Abraham Frank en hun kinderen Edith en Siegfried. Daar drijven zij een veehandel met een koosjere slagerij. Het gezin onderhoudt goede relaties met hun buren, doet mee aan volksfeesten en het verenigingsleven en ondersteunt het ziekenhuis. Ondanks de gedwongen sluiting van de slagerij en hun sociale isolatie blijven Helene en Abraham in Velen. Tijdens de pogromnacht in november 1938 zien zij nog kans om bij een bevriende buurman, Ferdinand Föcker, toevlucht te vinden. In december 1941 worden zij naar Riga gedeporteerd en daar vermoord.